Ravi: Thuis is waar je niet wordt weggestuurd

‘De vader van mijn vriendin appt wel eens: hé Ravi, alles goed? Ik zie hem dikwijls met een knuffel afscheid nemen van haar. En dan zegt hij: voorzichtig naar huis rijden schat, laat me even weten dat je veilig thuis bent. Dan voel ik diep van binnen wat ik lang heb gemist. Een thuis. Een liefdevolle plek waar je niet zomaar kan worden weggestuurd. Door niemand.’

Ravi

Was zes toen hij uit huis werd geplaatst. Er volgden jaren van weglopen, terugkomen, weggestuurd worden, bankhoppen en slapen in een parkeergarage. Maar nu is hij thuis. Ravi is voor thuisloze jongeren de hulpverlener die hij zelf heeft gemist.

‘Ik weet nog dat ik met mijn zusje in de politieauto zat. Zes was ik. Even daarvoor waren we met zijn tweetjes het huis uitgerend, de straat op, roepend om hulp. We waren al veel gewend met mijn verslaafde stiefvader, er was thuis veel ruzie en geschreeuw. Maar nu richtte hij zijn woede op de buurvrouw. Ik schrok heel, heel erg. We werden meegenomen en in een pleeggezin geplaatst. Blijkbaar vonden ze dat we niet veilig waren thuis.

Na een jaar in het pleegezin mochten we weer terug. Mijn moeder had mijn stiefvader de deur uitgezet. Ze had een andere man en was zwanger van hem. Maar het was haar al snel allemaal teveel, ze had weinig oog voor ons. Ik speelde de hele dag op straat, ver de wijk in, en vaak at ik bij vriendjes omdat ik toch al te laat thuis was. Als mijn moeder het moeilijk had, hield ze ons thuis van school. Dan stonden we op het balkon te zwaaien naar onze juf op het schoolplein, dat tegenover onze flat lag. Ze haalde ons dan op.

Ik denk dat iemand een zorgmelding heeft gedaan, want opnieuw werden we bij haar weggehaald. Het was tijdelijk, zeiden ze. Want als wij en mijn moeder maar genoeg ons best deden, zouden we snel weer naar huis mogen. Ik heb alles gedaan wat ik kon doen. Maar uiteindelijk ben ik tot mijn achttiende onder toezicht komen te staan. Er kwam geen eind aan.

Intussen liepen we weg en werden we verder van haar vandaan geplaatst. Dan was er minder risico dat we opnieuw zouden weglopen. We zagen haar nog maar weinig. Als ik dan vol verlangen bij haar op de stoep stond, eerder dan gepland, dan kwam ik er niet in. ‘Dit was niet de afspraak’, zei ze dan, terwijl ze me op de stoep liet staan. Ongewenst, zo voelde ik me dan.

“Op mijn achttiende ging ik op mezelf wonen. Mijn moeder had dat geregeld, betaalde een paar maanden mijn kamerhuur, ze wilde niet dat ik bij haar zou komen wonen.”

Mam, zei ik, waarom niet? Het huis is toch groot genoeg? Maar ze was niet te vermurwen. Het ging niet goed op die kamer waar ik woonde. Op een dag stonden mijn spullen op straat. Ik had mijn huur niet betaald.

Vijf maanden heb ik rondgezworven. Dan sliep ik een paar nachten bij mijn moeder, tot we fikse ruzie kregen. Of ik ging bij vrienden langs. Dan bestelde ik pizza en wat biertjes, en bleef ik ’s avonds net zo lang plakken tot ik de laatste tram had gemist. Weet je wat, blijf slapen, zeiden ze dan. Zo hopte ik van bank naar bank.

Soms lukte dat niet. Dan moest ik op straat op zoek naar een plek uit de wind, uit de kou en uit het licht. En dan viel ik in slaap. In een portiek bijvoorbeeld. In een kelderbox. Ik heb ook in parkeergarages geslapen. Schaamte, dat voelde ik. Heel veel schaamte. Als ik geluiden hoorde, stond ik snel op en liep ik fluitend een kant op, alsof ik ergens naar op weg was. Ik wilde niet laten merken dat ik dakloos was. Op mijn werk wisten ze het ook niet. Ik werkte voor een schildersbedrijf. Voordat ik ’s morgens binnenkwam, krabde ik snel de verf van de dag ervoor van mijn handen. Naast schaamte voelde ik niks. Helemaal niks. Ik had geen tijd voor gedachtes en gevoelens. Ik was alleen maar bezig met waar ik vannacht zou slapen.

Inmiddels ben ik 33. Ik heb drie kinderen, de jongste is zeven maanden. Sinds ik mijn vriendin Cilla ken, voel ik wat ik al die tijd heb gemist. Een plek waar ik mag zijn wie ik ben. Waar ik mezelf mag zijn. En waar ik niet word weggestuurd. Ik ben ook geraakt door de band die zij met haar ouders heeft. Dat heb ik niet, ik ken het niet. Haar vader appt wel eens: hé Ravi, alles goed? Al was ik maanden uit het zicht, dan was er geen ouder die naar me vroeg. Mijn vriendin kust haar vader als ze afscheid nemen. Ik geef mijn moeder een boks. Elkaar een knuffel geven, dat hebben we nooit gedaan. Ze zal nooit zeggen: rij voorzichtig schat, laat me even weten dat je veilig thuis bent.

“Als je geen thuis hebt, wordt alles moeilijk. Het voelt alsof je alles kwijt bent. Ook jezelf.”

Zonder thuis zou ik oplossen, verdwijnen in de mist. Ik zou neerslachtig worden, lusteloos zijn, niks meer willen. En ik weet van vroeger hoe dat voelt. Ik ben zo vaak verkast en weggestuurd, dat thuis voor mij niet gebonden is aan een bepaalde woning of plek. Ik weet nu: thuis is een gevoel, en dat gevoel zit in mezelf. Thuis is waar ik ben, waar ik mezelf kan zijn.’

Wil je meer lezen over de ervaringen van Ravi? Lees dan ook dit artikel: Interview met broers Ravi en Benjamin: ‘We kennen elkaar niet’

Bron: KansFonds
Tekst door Cecile Vossen, beeld door Ringel Goslinga.