Brief van Christine aan de mentor van haar leefgroep

11 januari 2018

Beste Erik,

Als mentor van onze leefgroep zag je mij als een moeilijk geval. En dat was ik denk ik ook wel. Maar hé, we hadden ook een pittig verleden. Allemaal wilden we meer vrijheid. Logisch toch, als je zestien bent? Goed, ik spijbelde weleens en kwam te laat thuis, maar dat was soms maar vijf minuten. Waarom pakte je dan meteen mijn vrijheid af? Dan mocht ik een week lang maar een halfuurtje naar buiten of mijn telefoon werd afgepakt. Op zulke straffen reageerde ik averechts. Ik wil het nú, dat was mijn regel in die tijd. Bij een ‘nee’ ging ik drammen en huilen. Jij vond dat ik verkeerd reageerde en dat maakte je woedend. Het ergste vond ik dat je altijd zo tegen me schreeuwde. Zelfs als ik gewoon met je wilde praten. Het herinnerde me aan mijn moeder, die ook altijd zo tegen me tekeerging. Als er iemand tegen mij schreeuwt, is dat voor mij een enorme trigger om ook te ontploffen. Dus schreeuwde ik net zo hard terug, zodat we net twee briesende bavianen waren.

Je weet vast nog wel hoe het is afgelopen. Uit protest ben ik drie keer weggelopen en moest ik uiteindelijk de leefgroep verlaten. Dat was het begin van het moeilijkste jaar uit mijn leven. En ik had al het nodige meegemaakt. Ik kom uit een probleemgezin. Mijn vader, alcoholist en gokverslaafd, wilde mijn moeder uit de prostitutie redden. Als baby ben ik al verwaarloosd. Toen ik twee was, zijn mijn ouders gescheiden. Mijn moeder kon me niet aan, mijn vaders nieuwe vrouw wilde me niet hebben. Op mijn vierde zat ik al in mijn eerste leefgroep, vanaf mijn zevende tot mijn vijftiende in pleeggezinnen. Met zestien jaar kwam ik in de leefgroep waar jij mentor was. Daar krijg ik vast meer verantwoordelijkheden, dacht ik, en meer zelfstandigheid. Niet dus: zelfs als we boodschappen deden voor het koken, ging er een begeleider mee. Toen ik daarna bij mijn moeder ging wonen, was het na twee weken alweer oorlog tussen ons. Om het huis te ontvluchten, zat ik hele nachten in de kroeg. Daar kwam ik in contact met harddrugs. Ik ben acht maanden verslaafd geweest. Een verschrikkelijke tijd.

Beste Erik, ergens vond ik je best een aardige man. Je bent zelf opgegroeid in een internaat, vertelde je eens, en hebt daar het nodige meegemaakt. Daarom had ik meer begrip van je verwacht. Met meer vrijheid had ik niet zo de grenzen opgezocht. Ik drong een paar keer aan op een gesprek om rustig te overleggen, maar daar ging je niet op in. Jammer, want ik weet zeker dat we dan een oplossing hadden gevonden, zonder te schreeuwen. Ik snap dat het soms moeilijk is om rustig te blijven als hulpverlener. Maar het is belangrijk dat je je emoties in de hand houdt — juist als je met probleemjongeren werkt.

Misschien wil je weten hoe het nu met me gaat. Je had het waarschijnlijk niet gedacht, maar ik ben nog best goed terechtgekomen. Op een gegeven moment besefte ik: het wordt óf ten onder gaan aan drugs óf een toekomst opbouwen. Anderhalf jaar geleden meldde ik mezelf aan bij het RIBW. Hun hulp heb ik met beide handen aangepakt. Daardoor woon ik weer op een leefgroep, maar nu gaat het heel goed: we krijgen meer vrijheid dan ik gewend was. Ik werk als ervaringsdeskundige om andere jongeren te helpen. Ik ben op eigen kracht van de drugs afgekomen. Straks wil ik een diploma psychologie en maatschappelijk werk halen om uiteindelijk in de jeugdzorg te kunnen werken. Als je het zelf graag wilt en er hard aan werkt, kun je uit de shit komen. Dat wil ik laten zien.

Groet, Christine

Christine is nu negentien jaar. Ze schreef deze brief voor het Augeo magazine. In de rubriek dat een jongere vertelt over een lastige situatie in zijn of haar jeugd – en hoe professionals daar op reageerden.